Waarbij je auto meestal maar één brandstof gebruikt, kiest je lichaam voornamelijk uit drie verschillende energiebronnen: koolhydraten, vetten en creatine fosfaat. Deze brandstoffen worden door het lichaam omgezet in adenosinetrifosfaat (ATP). ATP kan het lichaam als energie gebruiken tijdens inspanning en zorgt ervoor dat spieren hun werk kunnen doen. De voorraad ATP is minimaal en moet alsmaar aangevuld worden. Welke brandstof, in welke mate en op welk moment wordt ingezet, hangt af van de snelheid waarop je loopt, hoe lang je loopt én of je al dan niet getraind bent.
Bij een sprint op maximale snelheid verbruikt je lichaam de beperkte voorraad creatine fosfaat (CP) die in je lichaam ligt opgeslagen. Dit geeft directe en super snelle energie, maar je houdt het er ongeveer 10 seconden op vol. Sprint je verder, dan haalt je lichaam zijn energie uit glycogeen. Dat is een voorraadje glucose die ligt opgeslagen in je lever en spieren. Glycogeen kan je lichaam op twee manieren verbranden: mét of zonder zuurstof. Zonder zuurstof geeft snellere energie dan mét zuurstof. Maar deze manier van verbranding is wel inefficiënt, want je haalt minder energie uit een deeltje glycogeen dan wanneer je het verbrandt mét zuurstof. Het voordeel: de energie komt heel snel vrij waardoor je veel vermogen kunt leveren, en dat is natuurlijk de bedoeling bij een sprint. Op deze manier houdt je lichaam het maximaal enkele minuten vol.
Zijn langere afstanden meer jouw ding? Dan verbrandt je lichaam vooral glycogeen mét zuurstof en bovendien vetreserves. Wederom in combinatie mét zuurstof. Je voorraad glycogeen is beperkt, terwijl je volop vetreserves hebt om je langere tijd van energie te voorzien. Enige nadeel: de energie uit vetten komt wat langzamer vrij. Loop je dus de stoepstenen uit de straat bij een snelle 10 kilometer, dan verbrand je relatief meer glycogeen en is het belangrijk om van te voren voldoende koolhydraten te nemen. Loop je diezelfde 10 kilometer meer op praattempo, dan slaat de wijzer meer door richting vetten.